Engels : Nederlands artificial = kunstmatig / kunstmatige / kunst communication = communicatie exhibit = iets wat is tentoongesteld / iets wat tentoongesteld is / tentoonstelling gravity = zwaartekracht human being = mens / menselijk wezen instructions = aanwijzingen / instructies mate = vriend / kerel mean = gemeen might = zou kunnen not yet = nog niet plan = plattegrond satellite = satelliet say = beschrijven / erin staan / zeggen space suit = ruimtepak stuff = spul / dingen timekeeping = bijhouden van de tijd What is it supposed to be? = Wat moet het voorstellen? beg = smeken bra = bh century = eeuw disk = schijf emperor = keizer explorer = ontdekkingsreiziger inventor = uitvinder mankind = mensheid nickname = bijnaam / bijnaam geven / een bijnaam geven of his days = uit zijn tijd only = pas operate = bedienen robber = rover / dief sincerely = Met vriendelijke groeten / Met vriendelijke groet cap = dop clarity = helderheid collection = verzameling / collectie compete = strijden disappointed = teleurgesteld family doctor = huisarts groundbreaking = baanbrekend lap = ronde magical = magisch object = voorwerp passenger = passagier range = bereik savings account = spaarrekening scientist = wetenschapper shelf = plank speed = snelheid throughout the years = door de jaren heen within = binnen blow up = ontploffen crack a code = een code kraken evil = kwaadaardig / slecht fit = passen gadget = apparaatje / ding list = een overzicht geven / opnoemen nice-looking = goed uitziend on my way = op weg zijn naar / op weg naar others = anderen queue = rij weapon = wapen