Engels : Nederlands rocket = raket scientist = wetenschapper coincidentally = toevallig simulate = nabootsen orbit = baan (bijv. rond aarde) / baan / baan rond de aarde / baan, bijvoorbeeld rond de aarde to expose to = blootstellen aan nutritional value = voedingswaarde particle = deeltje to smash into = botsen met to occur = plaatsvinden to degrade = afbreken entire = heel to figure out = uitzoeken to survive = overleven saliva = speeksel muscle = spier to adjust to = (zich) aanpassen aan / zich aanpassen aan / aanpassen aan decline = afname gravity = zwaartekracht drawing board = tekentafel relentless = gestaag