Engels : Nederlands
teeth = tanden
tooth = tand
really / real = echt
serious = serieus
only = alleen maar / maar
joke = grap
to be hurt = zich bezeerd hebben
actually = eigenlijk, feitelijk / feitelijk / eigenlijk
cut = snee
Never mind. = Geeft niet.
to stop = blijven
number = nummer
enormous = enorm, gigantisch / enorm / gigantisch
heavy = zwaar
ground floor = begane grond
by the way = tussen haakjes, trouwens / trouwens / tussen haakjes
many = veel
job = baan
journalist = journalist
amazing = fantastisch
dangerous = gevaarlijk
to come in = binnenkomen
about = ongeveer
eight o’clock = acht uur