Frans : Nederlands arriver = aankomen on vient d’arriver = we zijn net aangekomen la découverte = de ontdekking s’asseoir = gaan zitten respirer = ademen la promenade = de wandeling le long de = langs marquer = markeren / aangeven la limite = de grens au bout de = aan het eind van le distributeur = de automaat le bâtiment = het gebouw l’église = de kerk la statue = het standbeeld la mairie = het gemeentehuis l’arbre = de boom au milieu de = in het midden van en face de = tegenover de l’autre côté de = aan de andere kant van à côté de = naast