Frans : Nederlands redoubler = blijven zitten, doubleren / blijven zitten / doubleren aimer = houden van, leuk vinden / houden van / leuk vinden content / contente = blij / tevreden nul / nulle = waardeloos / slecht nulle = waardeloos / slecht / waardeloos, slecht fort / forte = sterk / goed la matière = het vak dur / dure = moeilijk / zwaar je peux = ik kan aider = helpen si = als tu veux = jij wilt / je wilt génial = te gek lundi = maandag noir, noire / noir / noire = zwart depuis = sinds un an = een jaar