accuser désespéré manquer
pressé bosser s'inquiéter de
les revenus envisager les sous
bouleversé se passer comme
éteint renvoyer furieux
se méfier de soupçonner le vol
coupable
ontbreken, missen / ontbreken / missen wanhopig beschuldigen
zich ongerust maken werken gehaast
het geld overwegen de inkomsten
omdat gebeuren ondersteboven
woedend ontslaan uit, afgezet / uit / afgezet
de diefstal verdenken wantrouwen
schuldig