Frans : Nederlands le transat = de strandstoel la canicule = de hittegolf à sa guise = naar believen persister = aanhouden le drapeau = de vlag reporter = uitstellen un orage = een onweer les tongs = de teenslippers rattraper = inhalen le sable = het zand la station balnéaire = badplaats le répit = de adempauze gonflable = opblaas la collision = de botsing étouffant = benauwd, verstikkend / benauwd / verstikkend un avancé = een gevorderde le requin = de haai mordu = gebeten mordre = bijten la glacière = de koelbox un immobilier = een onroerend goed le coup de tonnerre = de donderklap se bronzer = zonnen une infirmerie = een EHBO-post la serviette = de handdoek triplé = verdriedubbeld la baignade = het zwemmen, de zwempartij / het zwemmen / de zwempartij