Frans : Nederlands agresser = aanvallen s'attendre à = verwachten le hold-up = de overval être de mauvaise humeur = chagrijnig zijn se tromper = zich vergissen le couteau = het mes distrait = verstrooid, onoplettend / verstrooid / onoplettend grièvement = ernstig la file d'attente = de rij se dépêcher = zich haasten menacer = bedreigen se mêler de = zich bemoeien met le coup de pied = de schop taper sur quelqu'un = iemand hard slaan s'embrasser = zoenen remarquer = opmerken être en colère = boos zijn être en train de = bezig zijn met Comment il se porte? = Hoe maakt hij het? il y a = geleden une randonnée pédestre = een wandeltocht hospitaliser = in het ziekenhuis opnemen recommander = aanbevelen frapper = slaan avertir = waarschuwen une indication = aanwijzing