Frans : Nederlands la nourriture = het voedsel récolter = inzamelen décider = beslissen / besluiten la proposition = het voorstel le manque de = het gebrek aan la maladie = de ziekte vendre = verkopen il y a … = … geleden chercher = zoeken le service = de dienst agir = handelen le défi = de uitdaging souffrir = lijden se teindre les cheveux = zijn haar verven plus de = meer dan venir en aide = te hulp komen tondre la pelouse = het grasveld maaien la pauvreté = de armoede le pays en développement = het ontwikkelingsland le billet de loterie = het lot faire une proposition = een voorstel doen réussir = slagen avoir un projet = een plan hebben l’objectif = het doel la réussite = het succes prendre une décision = een beslissing nemen la richesse = de rijkdom le choix = de keus échouer = mislukken prendre des risques = risico’s nemen