Engels : Nederlands to do the dishes = de afwas doen to walk the dog = de hond uitlaten to lay the table = de tafel dekken to mop = dweilen towel = handdoek to make the bed = het bed opmaken to mow the lawn = het gras maaien chores = klusjes to tidy = opruimen messy = rommelig to clean = schoonmaken to iron = strijken washing machine = wasmachine to wash = wassen Vacuum the floor ASAP. = Veeg de vloer zo snel mogelijk. BRB! I’m getting more cleaning supplies. = Ben zo terug! Ik ben meer schoonmaakproducten aan het halen. I’m OMW to the shop. = Ik ben onderweg naar de winkel. Sorry, I’m N/A to do the laundry tomorrow. = Sorry, ik ben niet beschikbaar om morgen de was te doen. CU at 2 p.m. = Ik zie je om 2 uur vanmiddag! BTW, don’t forget to do the shopping. = Trouwens, vergeet niet om boodschappen te doen. FYI, the plants need to be watered today. = Ter informatie, de planten moeten vandaag water gegeven worden.