Frans : Nederlands
la terre d’accueil = het gastland
l’immigration = de immigratie
faire le point sur = de balans opmaken van
le motif = de reden
modérer = leiden (van debat)
l’objectif = het doel
soulever = oproepen
nombreux = veel
prendre des notes = aantekeningen maken
conserver = bewaren
supprimer = weglaten
le mot-clé = het sleutelwoord
la référence = de referentie
spatial = ruimtelijk
temporel = tijd-
l’articulateur logique = het logisch verbindend voegwoord
intermédiaire = tussenliggend
final = eind-
identifiable = herkenbaar
constituer = opstellen
l’abréviation = de afkorting
l’émoticône = de emoticon
la brève = het (nieuws)berichtje
licencier = ontslaan
l’inaptitude = de ongeschiktheid
l’obésité = de obesitas
aller au-delà de = verder kijken dan
l’apparence physique = het uiterlijk
superficiel = oppervlakkig
la laïcité = de scheiding tussen kerk en staat
expulser = wegsturen
appliquer = toepassen
assister à = het bijwonen van
en raison de = vanwege
la conviction = de overtuiging
intégralement = in zijn geheel
le cursus scolaire = het curriculum
le topique = het cliché
préconçu = bevooroordeeld
chauvin = chauvinistisch
prétentieux = pretentieus