Frans : Nederlands ouvert = open / geopend ouverte = open / geopend fermé = dicht / gesloten fermée = dicht / gesloten lundi = maandag mardi = dinsdag mercredi = woensdag jeudi = donderdag vendredi = vrijdag samedi = zaterdag dimanche = zondag le samedi = zaterdags / op zaterdag le dimanche matin = op zondagochtend la tarte aux pommes = de appeltaart la tarte = de taart le matin = de ochtend / de morgen l'aspirine = de aspirine l'après-midi = de middag l'extrait = het fragment / de passage le guide = de gids l'info = de informatie l'information = de informatie les heures d'ouverture = de openingstijden le magasin = de winkel la tendance = de trend en général = in het algemeen ils ouvrent = ze gaan open de … à = van … tot le magasin d'alimentation = de levensmiddelenwinkel l'épicerie = de kruidenierswinkel même = zelfs fermer = sluiten / dicht doen souvent = vaak beaucoup = veel beaucoup de = veel la pause de midi = de middagpauze le grand magasin = het warenhuis toute la journée = de hele dag tout = heel / geheel toute = heel / geheel la journée = de dag quelques = enige / sommige normalement = gewoonlijk un jour de la semaine = een dag in de week une fois par semaine = een keer per week la fois = de keer