Frans : Nederlands
la gare = het station
le train = de trein
trop = te
le rendez-vous = de afspraak
la place = de plaats
le voyage = de reis
arriver = aankomen
la surprise = de verrassing
venir = komen
la fête = het feest
tout le monde = iedereen
quel temps fait-il = wat voor weer is het
changer de = veranderen van
le départ = het vertrek
le quai = het perron
souvent = vaak
la réduction = de korting
le prix = de prijs
un aller retour = een retour
dernier = laatste
chaque = iedere
possible = mogelijk
bientôt = spoedig
janvier = januari
février = februari
mars = maart
avril = april
mai = mei
juin = juni
juillet = juli
août = augustus
septembre = september
octobre = oktober
novembre = november
décembre = december
premier = eerste
deuxième = tweede
troisième = derde
quatrième = vierde
cinquième = vijfde
sixième = zesde
septième = zevende
huitième = achtste
neuvième = negende
dixième = tiende