Frans : Nederlands ainsi = zo avant de = voor avoir le droit = het recht hebben confier à = toevertrouwen aan d’abord = eerst désormais = voortaan destiné à = bestemd voor fournir = verschaffen recouvrir = bedekken un annonceur = een adverteerder voire = ja zelfs à mon avis = naar mijn mening avoir envie de = zin hebben om c’est vrai que = weliswaar cesser de = ophouden te comme = omdat disponible = beschikbaar en revanche = daarentegen essayer = proberen la réponse = het antwoord pourtant = toch préoccuper = bezorgd maken ressentir = gevoelen / voelen à force de = door alsmaar te consulter = raadplegen emmener = meenemen énerver = irriteren envahir = binnendringen finir par = ten slotte la boîte vocale = de voicemail la messagerie instantanée = Instant Messenger (bijv. MSN) / Instant Messenger la résolution = het voornemen le blog = het weblog le florilège = de bloemlezing le langage = de taal maîtriser = beheersen or = welnu rater / louper = missen sinon = zo niet taper = tikken une abréviation = een afkorting une habitude = een gewoonte un métier de rêve = een beroep om van te dromen le cinéma = de film le cinéaste = de filmmaker la cinémathèque = het filmhuis la chaîne Antenne 2 = de zender Antenne 2 une émission = een uitzending émettre = uitzenden le reporter = de verslaggever une enquête journalistique = een journalistiek onderzoek un reportage de guerre = een oorlogsreportage le réalisateur = de regisseur le tournage = de opnamen le montage = de montage s’embrasser = elkaar zoenen une ombre = een schaduw trembler = beven la rage / la colère = de woede le mépris = de minachting ailleurs = elders la clarté = het licht puisque = aangezien affirmer = beweren au bout de = na le chagrin = het verdriet un rêve = een droom veiller = waken généreux = mild tendre la main = de hand reiken se partager quelque chose = iets met elkaar delen fuir = vluchten le navire = het schip le lendemain = de volgende dag l’espoir = de hoop se justifier = zich rechtvaardigen le vieillissement = het ouder worden le remords = het schuldgevoel la faiblesse = de zwakte se passer = gebeuren le proviseur = de rector des notes = aantekeningen incompréhensible = onbegrijpelijk le but = het doel améliorer = verbeteren diffuser = verspreiden enseigner = onderwijzen des mots de passe = wachtwoorden intervenir = tussenbeide komen car = want plutôt = tamelijk oser = durven la sonnerie = het rinkelen écourter = korter maken des chuchotements = het gefluister l'inquiétude = de ongerustheid coûteux = duur les confidences = de vertrouwelijkheden raconter = vertellen une assurance = een verzekering une vertu = een deugd traverser = doormaken surmonter = te boven komen