Frans : Nederlands chercher = ophalen / halen l’après-midi = ’s middags appliquer = aanbrengen / toepassen puisque = aangezien par contre = daarentegen c’est-à-dire = dat wil zeggen le début = de aanvang la crème = de crème le peigne = de kam les cheveux mouillés = de natte haren plein d’amis = een heleboel vrienden un quart d’heure = een kwartier un tube = een tube il m’arrive = het gebeurt wel eens dat ik la piscine = het zwembad de toute façon / en tout cas = in ieder geval se laver la tête = je haar wassen faire la cuisine = koken laisser agir = laten inwerken mais seulement = maar alleen en vélo = met de fiets pas assez = niet genoeg jamais = nooit ou bien = of comme = omdat se retrouver = ontmoeten recevoir = ontvangen par ailleurs = overigens ensemble = samen faire du sport = sporten trop cher = te duur à la maison = thuis avoir le temps de = tijd hebben om rincer = uitspoelen beaucoup = veel avoir des loisirs = vrije tijd hebben en ce qui concerne = wat betreft avoir envie de = zin hebben om comme ça = zo / op die manier / op die manier sortir avec des amis = uitgaan met vrienden / uitgaan prendre un pot = iets gaan drinken faire la grasse matinée = uitslapen assister à un concert = een concert bijwonen écouter de la musique = naar muziek luisteren regarder la télé = televisiekijken lire = lezen (tijdschriften, romans, stripverhalen) / lezen se détendre = zich ontspannen dormir = slapen chatter sur Internet = chatten op internet au café = naar het café au cinéma = naar de bioscoop en discothèque = naar de discotheek au restaurant = naar het restaurant dans un club de sport = naar een sportclub le samedi = ’s zaterdags après l’école = na school pendant le week-end = in het weekend une fois par mois = een keer per maand en fin de semaine = aan het einde van de week les sorties nocturnes = ‘s avonds laat uitgaan parce que je trouve ça intéressant = omdat ik dat interessant vind pour voir mes copains = om mijn vrienden te zien parce qu’il y a une bonne ambiance = omdat er een goede sfeer is parce que c’est agréable = omdat het aangenaam is bon, ben = nou, eh tu vois = zie je tu sais = weet je pour moi = wat mij betreft voyons = laten we eens kijken vraiment = echt / heus donc = dus voilà = dat is het attends = wacht even la randonnée = de trektocht / de tocht le pont = de brug le voyage = de reis le parcours = de route la vallée = de vallei / het dal aérien = door de lucht une échelle = een ladder une promenade nautique = een tochtje op het water facile = gemakkelijk le parc d’aventures = het avonturenpark le parc de loisirs = het recreatiepark louer = huren j’aime = ik vind het leuk om des renseignements = inlichtingen en canoë = met de kano envoyer = opsturen professionnel = professioneel des sportifs = sportievelingen