Frans : Nederlands le champ = het veld la vigne = de wijngaard l’escalade = het klimmen déguster = proeven un taureau = een stier rare = zeldzaam un tournesol = een zonnebloem s’éclater = uit je dak gaan la sensation = het gevoel à la recherche de = op zoek naar à l’extérieur = buiten faire partie de = deel uitmaken van le passe-temps = de hobby le rêve = de droom le temps libre / les loisirs = de vrije tijd l’équipe = het team chanter = zingen les auditeurs = de luisteraars il faut = je moet être fier de = trots zijn op Bon courage ! = Succes ! le combat = het gevecht jusqu’au K.-O. = tot aan knock-out le feu d’artifice = het vuurwerk un écran = een scherm en plein air = in de openlucht à ne pas manquer = mag je niet missen le témoignage = de getuigenis se déplacer = zich verplaatsen tirer = trekken le saut = de sprong pratiquer un sport = een sport beoefenen le char = de kar au moins = ten minste avoir envie = zin hebben énormément = heel veel se moquer = spotten avoir l’intention = van plan zijn mener une enquête = een onderzoek doen la natation = het zwemmen le réseau = het netwerk