Frans : Nederlands entouré par = omringd door essentiellement = voornamelijk la canne à sucre = het suikerriet volcanique = vulkanisch aquatique = water un récif de corail = een koraalrif l’escalade = het bergklimmen la folie = de gekte une éruption = een uitbarsting survécu = overleefd une araignée = een spin un couple = een stel volontiers = graag la noix de coco = de kokosnoot délicieux = heerlijk regretter = spijt hebben van avoir envie de = zin hebben om avoir raison = gelijk hebben le pêcheur = de visser cela me paraît bon = dat lijkt me lekker la comédienne = de actrice enseigner = lesgeven anglophone = engelstalig emporter = meenemen le sac à dos = de rugzak devenir riche = rijk worden l’École hôtelière = de hogere hotelschool une vue sur = een uitzicht op le collier = de halsketting immédiatement = onmiddellijk s’engager à = zich verplichten tot avant de = voordat goûter = proeven contrairement à = in tegenstelling tot manquer = ontbreken avoir hâte de = haast hebben om épuisant = uitputtend permettre de = mogelijk maken mûrir = rijpen au coeur de = in het hartje van protégé = beschermd indispensable = onmisbaar une chose = een ding un bouquin = een boek la déco = de versiering la persuasion = de overtuiging le don = de gift