Duits : Nederlands am Computer spielen = computeren das Foto = de foto die Zeitung = de krant es gibt = er is / er zijn das Spielzeug = het speelgoed heißen = heten hübsch = knap zeigen = laten zien ärgern = pesten der Garten = de tuin das Haustier = het huisdier kein = geen das Kuscheltier = het knuffelbeest die Mietwohnung = het huurappartement der Schreibtisch = het bureau der Stock = de verdieping das Alter = de leeftijd entwickeln = ontwikkelen der Geburtstag = de verjaardag das Mitglied = het lid der Monat = de maand die Sprache = de taal der Verein = de vereniging der Wohnort = de woonplaats in der Nähe von = in de buurt van der Bauernhof = de boerderij das Reihenhaus = het rijtjeshuis die Doppelhaushälfte / das Doppelhaus = het twee-onder-een-kaphuis / de twee-onder-een-kapwoning die Villa = de villa die Windmühle = de windmolen die Stereoanlage = de stereo-installatie das Regal = het rek