Duits : Nederlands
sich ernähren = zich voeden
der Krebs = de kanker
das Blut = het bloed
sauber = schoon
die Zubereitung = de bereiding
erhitzen = verhitten
der Tomatensaft = het tomatensap
die Himbeere = de framboos
die Himbeeren = de frambozen
geschmeidig = soepel
senken = laten zakken
das Gewürz = de specerij / de specerijen
die Soße = de saus
der Honig = de honing
die Urgroßeltern = de overgrootouders
der Zucker = de suiker