Duits : Nederlands
das Tierheim = het dierenasiel
der Vogel = de vogel
füttern + A = voeren
der Käfig = de kooi
der Stall = de stal
Gassi gehen mit + D = uitlaten
Wann gehst du mit dem Hund Gassi? = Wanneer laat jij de hond uit?
streicheln + A = aaien
der Tierarzt = de dierenarts
die Tierärztin = de dierenarts (v)
das Kaninchen = het konijn
der Hamster = de hamster
Wie oft muss man den Hamster füttern? = Hoe vaak moet je een hamster voeren?
das Praktikum = de stage
diese = deze / dit
Dieses Foto hat meine Mutti gemacht. = Deze foto heeft mijn moeder gemaakt.
ko = knock-out
der Kollege = de collega
die Kollegin = de collega (v)
begrüßen + A = begroeten
der Praktikant = de stagiair
die Praktikantin = de stagiaire