Duits : Nederlands rund = rond Das Turnier hat rund 1000 Teilnehmer. = Het toernooi heeft ongeveer 1000 deelnemers. der Wert = de waarde vermitteln + A = tot stand brengen Sport vermittelt positive Werte. = Sport bevordert positieve waarden. die Fairness = de eerlijkheid der Teamgeist = de teamgeest Sport treiben = sporten in einem Sportverein mitmachen = lid zijn van een sportvereniging der Spitzensportler = de topsporter die Spitzensportlerin = de topsportster die Begegnung = de ontmoeting der Weltmeister = de wereldkampioen die Weltmeisterin = de wereldkampioene der Olympiasieger = de olympisch kampioen die Olympiasiegerin = de olympisch kampioene Wir treiben viel Sport, deswegen bleiben wir fit. = Wij sporten veel, daarom blijven we fit. denn = want Sie spricht gut Deutsch, denn ihre Mutter ist Deutsche. = Zij spreekt goed Duits want haar moeder is Duitse. darum / deswegen = daarom Er spielt gut Geige, darum möchte er Musiker werden. = Hij kan goed viool spelen, daarom wil hij musicus worden. die Geige = de viool das Orchester = het orkest in einem Orchester spielen = in een orkest spelen musizieren = musiceren das Instrument = het instrument ein Instrument spielen = een instrument spelen der Chor = het koor in einem Chor singen = in een koor zingen die Naturwissenschaft = de natuurwetenschap forschen / untersuchen + A = onderzoeken experimentieren = experimenteren