Duits : Nederlands die Kindheit = de jeugd der Tod = de dood die Öffentlichkeit = de openbaarheid erziehen + A = opvoeden sterben = sterven Sisi ist 1898 gestorben. = Sisi is in 1898 gestorven. lebhaft = levendig die Schönheit = de schoonheid jmdm. fremd werden = van iemand vervreemden begehen = plegen der Selbstmord = de zelfmoord Elisabeths Sohn beging Selbstmord. = De zoon van Elisabeth pleegde zelfmoord. entwickeln + A = ontwikkelen die Sympathie = de sympathie Elisabeth entwickelte Sympathie für Ungarn. = Elisabeth ontwikkelde sympathie voor Hongarije. der Aufenthalt = het verblijf ermorden + A = vermoorden begraben + A = begraven Sisi wurde in Wien begraben. = Sisi werd in Wenen begraven. das Grab = het graf der Luxus = de luxe dominant = dominant wegen = vanwege wegen ihrer Schönheit = vanwege haar schoonheid während = tijdens während einer Reise = tijdens een reis trotz = ondanks der Reichtum = de rijkdom trotz des Reichtums = ondanks de rijkdom die Spur = het spoor der Mythos = de mythe sich kümmern um + A = zich bekommeren om / zich bezighouden met Sie kümmerte sich intensiv um ihre Schönheit. = Ze was constant bezig met haar uiterlijk. das Turngerät = het gymtoestel die Taille = de taille fliehen vor + D = vluchten voor Sisi floh vor dem strengen Leben am Hof. = Sisi vluchtte voor het strenge leven aan het hof. kämpfen gegen + A = vechten tegen das Ritual = het ritueel die Flucht = de vlucht