Duits : Nederlands anständig = fatsoenlijk belebt = levendig blöd = dom das Geräusch = het geluid das Schicksal = het lot der Bundestag = de Bondsdag, de Duitse Tweede Kamer der Kreis = de kring; de cirkel der Stau = de file die Auswahl = de keuze, de selectie die Gaststätte = het restaurant die Leistung = de prestatie die Stufe = het niveau; de trede (van een trap) die Wende = de ommekeer, de grote verandering entfalten = ontplooien erwachsen = volwassen gefährden = in gevaar brengen herausfinden = ontdekken kaum = nauwelijks malen = schilderen prüfen = controleren selbstverständlich = vanzelfsprekend sich überlegen = nadenken tagen = vergaderen vernünftig = verstandig wichtig = belangrijk