cura qui princeps, principis (m)
mos, moris (m) pax, pacis (v) bellum
urbs, urbis (v) ante + acc. exerceo (exercēre)
inter + acc. hostis, hostis (m) dux, ducis (m) leider
trado (tradĕre) tradidi vobis (dat.)
populus hic, haec, hoc (huius) is, ea, id (eius)
munus, muneris (o) ius, iuris (o) sicut
novus, -a, -um scelus, sceleris (o) vici
vinco (vincĕre) virtus, virtutis (v) deinde
post + acc. dedi egi
de eerste / leider / keizer die (betrekkelijk voornaamwoord) zorg
oorlog vrede gewoonte / gebruik
(uit)oefenen voor stad / dé stad / Rome
leider vijand tussen / te midden van
(aan / voor) jullie perf. van trado (tradĕre) overhandigen / uitleveren / overleveren
hij / zij / het / deze / dit / die / dat deze / dit / hij / zij / het volk
zoals recht geschenk / taak
perf. van vinco (vincĕre) misdaad nieuw
daarna / vervolgens deugd / goede eigenschap / moed / dapperheid overwinnen / overtreffen
perf. van ago (agĕre) perf. van do (dare) na / achter