Spaans : Nederlands
el documento = het document
la teoría = de theorie
construir = bouwen / oprichten
el fundador = de stichter
la fundadora = de stichtster
inca = van de Inca’s
el mausoleo = het mausoleum
arquitectónico = architectonisch
digno = waardig
el dios = de god
la diosa = de godin
la corte = het hof
el salar = de zoutvlakte
el altiplano = het hoogland
estar rodeado por = omgeven zijn door
inundar = onderlopen
la lluvia = de regen
secar = opdrogen
la capa = de laag
formar = vormen
la capilla = de kapel
hermoso = prachtig
majestuoso = majestueus
la cueva = de grot
la tonalidad = de kleurschakering
acceder = toegang krijgen tot
la embarcación = de boot
la pirámide = de piramide
el visitante = de bezoeker
la visitante = de bezoekster
admirar = bewonderen
el estado de conservación = de conservering / het behoud
la localización / la ubicación = de ligging