Wozzol

Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.

  • Duits Nederlands
  • ausgehen = uitgaan
  • brauchen = nodig hebben
  • faulenzen = luieren
  • telefonieren = telefoneren
  • etwas unternehmen = iets ondernemen
  • mit Freunden chatten = met vrienden chatten
  • Fernsehen gucken = tv kijken
  • einen Film sehen = een film kijken
  • in die Disko gehen = naar de disco gaan
  • ins Kino gehen = naar de bioscoop gaan
  • Lust haben (auf) = zin hebben (in)
  • Computerspiele machen = computerspelletjes doen
  • Musik hören = naar muziek luisteren
  • (k)ein Instrument spielen = (g)een instrument bespelen
  • Gitarre spielen = gitaar spelen
  • Schlagzeug spielen = drummen
  • Ich treffe mich mit Freunden. = Ik spreek af met vrienden.
  • Das interessiert mich (nicht). = Dat interesseert me (niet).
  • Ich kann mich entspannen. = Ik kan relaxen.
  • Das macht Spaß. = Dat is leuk
  • also = dus
  • blöd = stom
  • gerade = juist / net
  • meistens = meestal
  • nur = alleen maar / slechts
  • regelmäßig = regelmatig
  • schon = al
  • in meiner Freizeit = in mijn vrije tijd
  • einmal pro Woche = een keer per week
  • zweimal pro Monat = twee keer per maand
  • eine Stunde = een uur
  • am Wochenende = in het weekend
  • am Montag = op maandag
  • am Dienstag = op dinsdag
  • am Mittwoch = op woensdag
  • am Donnerstag = op donderdag
  • am Freitag = op vrijdag
  • am Samstag = op zaterdag
  • am Sonntag = op zondag