Wozzol

Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.

  • Duits Nederlands
  • zusammen = samen
  • gemeinsam = gezamenlijk
  • allein = alleen
  • willkommen = welkom
  • sich treffen = elkaar ontmoeten
  • miteinander reden = met elkaar praten
  • quatschen = kletsen
  • der Kuss / ’’-e = de kus
  • sich küssen = elkaar kussen
  • sich aufregen = zich opwinden
  • die Beziehung / -en = de relatie
  • weinen = huilen
  • die Überraschung / -en = de verrassing
  • betrügen = bedriegen
  • die Freundschaft = de vriendschap
  • gut aussehen = er goed uitzien
  • die Eifersucht = de jaloezie
  • sich trennen = uit elkaar gaan
  • Schluss machen = het uitmaken
  • sich verlieben in (+4) = verliefd worden op
  • lästern = roddelen
  • das Glück = het geluk
  • sich kennen lernen = elkaar leren kennen
  • das Gefühl / -e = het gevoel
  • der Wunsch / ’’-e = de wens
  • gute Laune = een goed humeur
  • ich bin guter Laune = ik ben in een goed humeur
  • die Liebe = de liefde
  • schimpfen = schelden
  • sich verhalten = zich gedragen
  • der Streit = de ruzie
  • die Leute = de mensen
  • sich verabreden = een afspraak maken
  • sich einigen = het eens worden
  • sympathisch = sympathiek
  • sofort = direct, meteen
  • Recht haben = gelijk hebben
  • mitmachen = meedoen
  • gerade = (zo)juist, net
  • sich entschuldigen = zich verontschuldigen
  • miteinander gehen = verkering hebben