Wozzol

Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.

  • Duits Nederlands
  • nett = aardig
  • erklären = uitleggen
  • bestimmt = zeker
  • zeigen = laten zien
  • die Innenstadt = de binnenstad
  • gleich = hetzelfde / gelijk
  • fliehen = vluchten
  • geflohen = gevlucht
  • der Palast = het paleis
  • gemütlich = gezellig
  • stattfinden = plaatsvinden
  • ehemalig / ehemalige = voormalig / voormalige
  • frieren = vriezen
  • das Wissen = de kennis
  • die Ausbildung = de opleiding
  • heraufkommen = naar boven komen
  • verheiratet = getrouwd
  • die Klamotten = de kleding
  • sauer = boos
  • unverheiratet = ongetrouwd / ongehuwd
  • die Geschichte = het verhaal
  • schmücken = versieren
  • ausdrucken = uitprinten
  • die Sprache = de taal
  • sich benehmen / benehmen = zich gedragen / gedragen
  • beliebt = populair
  • lächerlich = belachelijk
  • die Schwärmerei = het gedweep
  • in Ohnmacht fallen = flauwvallen
  • die Aufregung = de opwinding
  • schlechte Laune = slecht humeur
  • irgendwann = op een of ander tijdstip
  • die Beziehung = de relatie
  • die Wende = de val van de Berlijnse muur / de val
  • Lose ziehen / ziehen Lose = lootjes trekken / trekken lootjes