Wozzol

Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.

  • Duits Nederlands
  • der Ausflug = het uitstapje
  • fleißig = ijverig
  • sich freuen = zich verheugen
  • freundlich = vriendelijk
  • reden = praten
  • schreiben = schrijven
  • sympathisch = sympathiek
  • überzeugen = overtuigen
  • abfahren = vertrekken
  • auch = ook
  • aufstehen = opstaan
  • bleiben = blijven
  • früh = vroeg
  • sofort = onmiddellijk
  • spät = laat
  • vielleicht = misschien
  • ausverkauft = uitverkocht
  • der Einwohner = de inwoner
  • die Fläche = de oppervlakte
  • der Fluss = de rivier
  • das Getränk = het drankje
  • die Hauptstadt = de hoofdstad
  • der See = het meer
  • die Sprache = de taal
  • berühmt = beroemd
  • denn = want
  • gegenüber = tegenover
  • das Rathaus = het stadhuis
  • das Schloss = het kasteel
  • das Theater = de schouwburg
  • der Tiergarten = de dierentuin
  • das Zimmer = de kamer