Wozzol

Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.

  • Duits Nederlands
  • der Streckenplan = de routebeschrijving
  • schriftlich = per brief
  • mündlich = mondeling
  • die Anlage = de installatie
  • die Windmühle = de windmolen
  • die Anweisungen = de instructie
  • beigelegten = bijgevoegde
  • die Raststätte = het wegrestaurant
  • die Brücke = de brug
  • sich entschließen = besluiten
  • parallel verlaufen = gelijklopen
  • der Zielort = de bestemming
  • fertig = klaar
  • die Einzelheit = het detail
  • der Arbeitgeber = de werkgever
  • übereinstimmen = overeenkomen
  • Was ging schief? = Wat is misgelopen?
  • feststellen = vaststellen
  • gleichzeitig = tegelijkertijd
  • bisher = tot nu toe
  • erreichbar = bereikbaar
  • installieren = installeren
  • durchstellen = doorverbinden
  • die Liste = de lijst
  • nebenan = hiernaast
  • der Anrufer = de opbeller
  • die Ziffer = het cijfer
  • während = terwijl
  • die Telefonleitung = de telefoonlijn
  • gewöhnen = wennen
  • draußen = buiten
  • usw. (und so weiter) = enz. (enzovoorts)
  • die Wahlwiederholung = het herkiezen
  • der Lautsprecher = de luidspreker
  • z.B. (zum Beispiel) = bij voorbeeld
  • bis zu = tot aan
  • indem = doordat
  • aufstehen = opstaan
  • die Leute = de lui
  • erreichen = bereiken
  • jeweiligen = desbetreffende
  • gar nicht = helemaal niet
  • der Vorteil = de baat
  • Tatsächlich? = Echt waar?
  • die Geschäftigkeit = de bedrijvigheid
  • in vollem Gange sein = volop bezig zijn
  • hoffentlich = hopelijk
  • den Stand der Dinge besprechen = stand van zaken bespreken
  • schauen = kijken
  • inzwischen = ondertussen
  • die Einsendung = de inzending
  • der Hinweis = de verwijzing
  • die Ankündigung = de aankondiging
  • die Einschreibung = de inschrijving
  • Termine eintragen = afspraken noteren
  • entwerfen = ontwerpen
  • der Entwurf = het ontwerp
  • Zeigen Sie mir mal. = Laat u dat even zien.
  • die Jury = de jury
  • die Preisverleihung = de prijsuitrijking
  • nicht ganz fertig = niet helemaal klaar
  • längst = allang
  • der Laie = de leek
  • erstellen = opstellen
  • erfordern = eisen
  • die Klarheit = de helderheid
  • sowieso = toch al
  • der Sonderpreis = de speciale prijs
  • schlau = slim
  • kreativ = creatief
  • die Stadtwerke = de openbare nutsbedrijven
  • beurteilen = beoordelen
  • der Verlauf = het verloop
  • begeistert sein = geïnspireerd zijn
  • erleichtert sein = opgelucht zijn
  • außerdem = bovendien
  • übrigens = trouwens
  • trotzdem = toch
  • die Übereinstimmung = de overeenkomst