Wozzol

Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.

  • Duits Nederlands
  • der Taxifahrer = de taxichauffeur
  • endlich = eindelijk
  • das Gepäck = de bagage
  • der Kofferraum = de bagageruimte / kofferbak
  • blöd = stom
  • die Notbremse = de noodrem
  • ziehen = trekken
  • zog = trok
  • anderthalb = anderhalf
  • schrecklich = verschrikkelijk
  • der Meister = de kampioen
  • aufhören = ophouden
  • bitte = alsjeblieft
  • müde = moe
  • Geht schon. = Gaat wel.
  • Frau Schubert = mevrouw Schubert
  • Was hast du da? = Wat heb je daar?
  • Das darf ich = Dat mag ik
  • der Freund = de vriend
  • die Freunde = de vrienden
  • bekommen = krijgen
  • wissen = weten
  • er hat = hij heeft
  • Na los! = Nou, vooruit!
  • Mach schon! = Doe maar!
  • Wie lieb! = Wat lief! / Wat schattig!
  • er wird = hij zal
  • sich freuen = blij zijn
  • wann = wanneer
  • die Übung = de oefening
  • der Kugelschreiber / der Kuli = de balpen
  • das Buch = het boek
  • die Bücher = de boeken
  • die Note = het cijfer
  • die Gitarre = de gitaar
  • das Klavier = de piano
  • Musik hören = naar muziek luisteren
  • der Computer = de computer
  • das Spiel = het spel
  • einkaufen = boodschappen doen
  • Tennis spielen = tennissen
  • ins Kino gehen = naar de film gaan
  • schwimmen = zwemmen
  • tanzen = dansen