- Duits Nederlands
- in der Nähe = in de buurt
- die Fabrik = de fabriek
- in der Großstadt = in de grote stad
- auf dem Land = op het platteland
- auf dem Bauernhof = op de boerderij
- das Hochhaus = het flatgebouw
- das Einfamilienhaus = de eengezinswoning
- in dem Haus = in het huis
- die Wohnung = het appartement / de woning / het appartement, de woning
- mit dem Bus = met de bus
- die Schweiz = Zwitserland
- die Türkei = Turkije
- Frankreich = Frankrijk
- die Niederlande = Nederland
- Dänemark = Denemarken
- Österreich = Oostenrijk
- Tschechien = Tsjechië
- meine Lampe = mijn lamp
- der Teppich = het kleed
- der Schrank = de kast
- das Zimmer = de kamer
- das Wohnzimmer = de woonkamer
- das Bad = het bad
- sein Bett = zijn bed
- die Tür = de deur
- dein Fenster = jouw raam
- ihre Küche = haar keuken
- sein Badezimmer = zijn badkamer
- ihr Stuhl = haar stoel
- der Tisch = de tafel
- dein Schreibtisch = jouw bureau
- unser Schlafzimmer = onze slaapkamer