IT
EN
NL
FR
DE
ES
Imparare il vocabolario
Suggerimenti
Metodo di studio
Iniziare
Wozzol
Suggerimenti
Metodo di studio
Elenchi di vocaboli
Notizie
Imparare il vocabolario
Se desiderate imparare altri vocaboli in una lingua straniera, fatecelo sapere.
Contattateci
Elenco dei vocaboli
Elenchi di vocaboli
Duits
De Uitgeversgroep
Duits A1
A1 - Deel Vrijetijdssector - 1e editie
DUI 0 Hoofdstuk 4
Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.
Azioni
Lista aperta per imparare
Stampa l'elenco come
flashcards
Esportazione dell'elenco come file di testo
Duits
Nederlands
Hier…Sie sprechen mit……
=
U spreekt met…
Frau / Herr
=
Mevrouw / Meneer
ein Telefongespräch anmelden
=
een telefoongesprek aanmelden
Welche Nummer? /Wie ist Ihre Telefonnummer?
=
Welk nummer? /Wat is uw nummer?
Ich rufe (Sie) gleich zurück.
=
Ik bel u zo terug.
Die Nummer ist leider besetzt.
=
Het nummer is helaas bezet.
Könnten Sie bitte ein Gespräch nach Österreich anmelden?
=
Kunt u een gesprek naar Oostenrijk aanmelden?
in die Schweiz / in die Niederlande
=
naar Zwitserland / naar Nederland
Ihr Gespräch aus Deutschland, bitte.
=
Uw gesprek uit Duitsland.
Ich stelle durch. / Ich verbinde.
=
Ik verbind u door.
Bleiben Sie bitte am Apparat.
=
Blijft u aan de telefoon.
Es tut mir leid
=
Sorry / helaas
Unter der Nummer meldet sich niemand.
=
De telefoon wordt niet opgenomen.
schade
=
jammer
Dann rufen Sie bitte später noch einmal an.
=
Dan belt u straks nog eens op, alstublieft.
Womit kann ich Ihnen behilflich sein? / Sie wünschen?
=
Waarmee kan ik u helpen?
Ich möchte Herrn Braun sprechen. / Kann ich Herrn Braun sprechen?
=
Ik wil meneer Braun spreken.
Ich habe den Namen nicht gut verstanden.
=
Ik heb de naam niet goed verstaan.
Können Sie den Namen buchstabieren?
=
Kunt u de naam spellen?
Einen Augenblick, bitte.
=
Een ogenblik, a.u.b.
oké einverstanden
=
in orde
der Reiseveranstalter / das Reisebüro
=
de touroperator / het reisbureau
im Moment
=
op het moment
nächsteWoche / den ganzen Tag
=
de volgende week / de hele dag
An welchem Tag?
=
Op welke dag?
Kann ich die Nachricht entgegennehmen?
=
Kan ik de boodschap aannemen?
Ich bin zwischen 10.00 und 12.00 Uhr erreichbar.
=
Ik ben tussen 10.00 en 12.00 uur bereikbaar.
AufWiederhören.
=
Tot ziens (aan de telefoon) / tot horens.
Sprechen Sie Deutsch?
=
Spreekt u Duits?
Ja, ein Bisschen / sehr gut
=
Je, een beetje / heel goed
der / ein Augenblick
=
het / een ogenblik
Ich habe einen Termin mit…
=
Ik heb een afspraak met…
telefonieren
=
telefoneren
organisieren
=
organiseren
trainieren
=
trainen