IT
EN
NL
FR
DE
ES
Imparare il vocabolario
Suggerimenti
Metodo di studio
Iniziare
Wozzol
Suggerimenti
Metodo di studio
Elenchi di vocaboli
Notizie
Imparare il vocabolario
Se desiderate imparare altri vocaboli in una lingua straniera, fatecelo sapere.
Contattateci
Elenco dei vocaboli
Elenchi di vocaboli
Duits
Scholar VOF
Beruf im Tourismus
A2 - Deel A2
Hoofdstuk 2 - Erste Kontakte, Seite 34 - alle Wörter 1 - 156 ->
Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.
Azioni
Lista aperta per imparare
Stampa l'elenco come
flashcards
Esportazione dell'elenco come file di testo
Duits
Nederlands
begrüßen
=
begroeten
guten Tag
=
Goedendag
guten Morgen
=
goede morgen
guten Abend
=
Goedenavond
grüß Gott
=
goedendag (in Zuid-Duitsland/Oostenrijk
grüezi
=
goedendag (in Zwitserland)
grüß dich
=
hallo (een persoon)
grüß euch
=
hallo (meer personen)
sich vorstellen
=
zich voorstellen
heißen
=
heten
der Name
=
de naam
der Vorname
=
de voornaam
der Familienname
=
de achternaam
buchstabieren
=
spellen
den Namen wiederholen
=
de naam herhalen
wohnen
=
wonen
der Wohnort
=
de woonplaats
der Geburtsort
=
de geboorteplaats
das Land
=
het land
Deutschland
=
Duitsland
Österreich
=
Oostenrijk
die Schweiz
=
Zwitserland
die Niederlande
=
Nederland
Belgien
=
België
das Alter
=
de leeftijd
das Geburtsdatum
=
de geboortedatum
der Geburtstag
=
de verjaardag
die Jahreszahl
=
het jaartal
das Jahr
=
het jaar
die Großeltern
=
de grootouders
die Familie
=
het gezin
der Vater
=
de vader
die Mutter
=
de moeder
der Sohn
=
de zoon
die Tochter
=
de dochter
der Bruder
=
de broer
die Schwester
=
de zus
das Mädchen
=
het meisje
der Junge
=
de jongen
der Verwandte
=
het familielid
die Verwandtschaft
=
de familie
der Onkel
=
de oom
die Tante
=
de tante
der Vetter
=
de neef
die Kusine
=
de nicht
das Studium
=
de studie
die Schule
=
de school
die Freizeit
=
de vrije tijd
das Hobby
=
de hobby
der Job
=
het baantje
der Nebenjob
=
het bijbaantje
der Beruf
=
het beroep
die Arbeit
=
het werk
der Small Talk
=
de small talk
der Besucher
=
de bezoeker
die Person
=
de persoon
helfen
=
helpen
bitte sehr?
=
zegt u ‘t maar?
Sie wünschen?
=
u wenst?
wer?
=
wie?
woher?
=
waar vandaan?
wie?
=
hoe?
was?
=
wat?
wann?
=
wanneer?
wie spät?
=
hoe laat?
herzlich willkommen
=
hartelijk welkom
um ... Uhr
=
om ... uur
später
=
later
der Termin
=
de afspraak
der Chef
=
de chef
die Chefin
=
de cheffin
der Direktor
=
de directeur
die Direktorin
=
de directrice
der Kollege
=
de collega (man)
die Kollegin
=
de collega (vrouw)
Herr Schmidt
=
meneer Schmidt
Frau Becker
=
mevrouw Becker
richtig
=
juist
stimmt
=
klopt
empfangen
=
ontvangen
hereinkommen
=
naar binnen komen
hineingehen
=
naar binnen gaan
da sein
=
er zijn
den Mantel ausziehen
=
de jas uitdoen
Platz nehmen
=
plaats nemen
sich setzen
=
gaan zitten
wie geht es Ihnen?
=
hoe gaat ‘t met u?
wie lange?
=
hoe lang?
zwei Stunden
=
twee uur
unterwegs sein
=
onderweg zijn
die Reise
=
de reis
dauern
=
duren
der Stau
=
de file
der Unfall
=
het ongeluk
die Umleitung
=
de wegomlegging
mit
=
met
das Auto
=
de auto
der Zug
=
de trein
das Flugzeug
=
het vliegtuig
wie geht's?
=
hoe gaat ‘t?
wie geht's zu Hause?
=
hoe gaat ‘t thuis?
wie geht's Ihrer Frau?
=
hoe gaat het met uw vrouw?
wie geht's Ihrem Mann?
=
hoe gaat het met uw man?
was macht die Arbeit?
=
hoe gaat het op het werk?
einen Moment, bitte
=
een moment, a.u.b.
einen Augenblick, bitte
=
een ogenblik, a.u.b.
sofort
=
meteen
bald
=
spoedig
aber natürlich
=
maar natuurlijk
vielleicht
=
misschien
in einer Stunde
=
over een uur
anbieten
=
aanbieden
das Getränk
=
het drankje
die Tasse
=
de kop
der Kaffee
=
de koffie
der Tee
=
de thee
das Erfrischungsgetränk
=
het frisdrankje
der Orangensaft
=
de jus d’ orange
das Mineralwasser
=
het spawater
das Glas Wasser
=
het glas water
schmecken
=
smaken
warten
=
wachten
warten auf
=
wachten op
nett
=
vriendelijk
kennen lernen
=
leren kennen
froh sein
=
blij zijn
wiedersehen
=
weerzien
sich freuen
=
zich verheugen
angenehm
=
aangenaam
Entschuldigung
=
sorry (Ent...)
Verzeihung
=
sorry (Ver...)
Entschuldigen Sie, bitte
=
neem mij niet kwalijk
bitte
=
alstublieft
ja, bitte?
=
ja, zegt u ‘t maar?
was gibt's?
=
wat is er?
sich verabschieden / Abschied nehmen
=
afscheid nemen
auf Wiedersehen
=
tot ziens
auf Wiedersehen, Herr ...
=
tot ziens, meneer ...
gute Nacht
=
goede nacht
tschüss
=
groetjes, doei
bis dann
=
tot dan
bis bald
=
tot gauw
bis morgen
=
tot morgen
bis Montag
=
tot maandag
bis nachher
=
tot straks, tot zo
bis später
=
tot later, tot straks
viele Grüße an Ihre Frau
=
de groeten aan uw vrouw
schönen Gruß an Ihren Mann
=
de groeten aan uw man
das mache ich
=
dat doe ik
vielen Dank
=
bedankt
eine angenehme Reise
=
prettige reis
alles Gute
=
het beste (ermee)