Wozzol

Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.

  • Duits Nederlands
  • abwaschen = afwassen
  • Bedienung = de bediening
  • Beruf = het beroep
  • besorgen = bezorgen
  • Teller = het bord
  • Obergeschoss = het bovenhuis
  • bücken = bukken
  • Knie = de knie
  • Maurer = de metselaar
  • Restaurant = het restaurant
  • Maler = de schilder
  • servieren = serveren
  • schleppen = sjouwen
  • Fleischer = de slager
  • steif = stijf
  • kaputtgehen = stukgaan
  • tragen = tillen
  • Zimmermann = de timmerman
  • bis = totdat
  • Gärtner = de tuinman
  • ausschlafen = uitslapen
  • Umzug = de verhuizing
  • ständig = voortdurend
  • sich krank melden = zich ziekmelden