Wozzol

Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.

  • Duits Nederlands
  • Berlin ist die Hauptstadt Deutschlands. = Berlijn is de hoofdstad van Duitsland.
  • In welchem Bundesland liegt das? = In welke provincie ligt dat?
  • Wir machen eine Klassenfahrt. = Wij hebben een schoolreisje.
  • Bitte seid pünktlich! = Zijn jullie a.u.b. op tijd!
  • Wann treffen wir uns? = Hoe laat ontmoeten we elkaar?
  • Um Viertel nach zehn am Bahnhof. = Kwart over tien bij het station.
  • Ach so! = Aha!
  • Hast du einen Stadtplan? = Heb je een plattegrond?
  • Ich bin fremd hier. = Ik ben hier onbekend.
  • Ich suche die U-Bahn. = Ik zoek de metro.
  • Geh an der Ampel nach links. = Ga bij het stoplicht links.
  • Ich habe mich verirrt. = Ik ben verdwaald.
  • Wie weit ist das zu Fuß? = Hoe ver is dat te voet?
  • Das ist in der Nähe vom Alexanderplatz. = Dat is in de buurt van het Alexanderplein.
  • Muss ich umsteigen? = Moet ik overstappen?