Wozzol

Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.

  • Duits Nederlands
  • lang(e) = lang
  • aber = maar
  • machen = maken, doen
  • leicht = makkelijk
  • meistens = meestal
  • vielleicht = misschien
  • schwierig = moeilijk
  • möglich = mogelijk
  • morgen = morgen
  • zu = naar
  • neben = naast
  • nirgendwo = nergens
  • brauchen = nodig hebben
  • ziemlich = nogal
  • nie = nooit
  • jetzt = nu
  • oder = of
  • weil = omdat
  • ungefähr = ongeveer
  • auch = ook
  • am Montag = op maandag
  • aufhören = ophouden, stoppen
  • überall = overal
  • erst = pas
  • pro Woche = per week