Wozzol

Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.

  • Engels Nederlands
  • arm = arm
  • leg = been
  • mouth = mond
  • muscle = spier
  • finger = vinger
  • foot = voet
  • ear = oor
  • eye = oog
  • body = lichaam
  • ankle = enkel
  • back = rug
  • elbow = elleboog
  • knee = knie
  • lip = lip
  • neck = nek
  • shoulder = schouder
  • stomach = maag
  • throat = keel / hals
  • tongue = tong
  • stomach ache = maagpijn
  • ear ache = oorpijn
  • headache = hoofdpijn
  • toothache = kiespijn
  • do exercise = aan lichaamsbeweging doen
  • to do exercise

    aan lichaamsbeweging doen

  • (to) do some cleaning = schoonmaken
  • do your homework = je huiswerk maken
  • to do your homework

    je huiswerk maken

  • do great ice cream = lekker ijs verkopen
  • to do great ice cream

    lekker ijs verkopen

  • do 15 kilometres to the litre = 1 op 15 verbruiken
  • to do 15 kilometres to the litre

    1 op 15 verbruiken

  • fresh air = frisse lucht
  • keep fit = fit blijven
  • to keep fit

    fit blijven

  • fall = val
  • see in the dark = in het donker kunnen zien
  • to see in the dark

    in het donker kunnen zien

  • shout at someone = tegen iemand schreeuwen
  • to shout at someone

    tegen iemand schreeuwen