Wozzol

Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.

  • Engels Nederlands
  • a glass of milk = een glas melk
  • apple = appel
  • carrot = wortel
  • cheese = kaas
  • chicken = kip
  • chips = patat
  • goodbye = tot ziens
  • healthy = gezond
  • hungry = honger hebben
  • mad = gek
  • menu = menu
  • orange juice = sinaasappelsap
  • please = alstublieft
  • salad = salade
  • sandwich = sandwich
  • tomato = tomaat
  • tomatoes = tomaten
  • true = waar
  • a piece = een stukje
  • afternoon = middag
  • banana = banaan
  • breakfast = ontbijt
  • chocolate = chocolade
  • dinner = avondeten
  • egg = ei
  • enough / plenty of = genoeg
  • get up = opstaan
  • health = gezondheid
  • lemon = citroen
  • magazine = tijdschrift
  • next to = naast
  • order = bestellen
  • tea = thee
  • thirsty = dorst hebben
  • beef = rundvlees
  • bone = bot
  • bring = brengen
  • butter = boter
  • check = controleren / nakijken
  • cucumber = komkommer
  • fish = vis
  • lamb = lamsvlees
  • lettuce = sla
  • onion = ui
  • pork = varkensvlees
  • potato = aardappel
  • potatoes = aardappels
  • rice = rijst
  • soup = soep
  • teeth = tanden
  • toast = geroosterd brood
  • tooth = tand
  • vegetable = groente
  • at home = thuis
  • call = roepen
  • evening = avond
  • get = halen
  • meat = vlees
  • poor = arm
  • smell = ruiken
  • tonight = vanavond
  • welcome = welkom