Wozzol

Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.

  • Engels Nederlands
  • America / USA / the USA / US / the US = Amerika
  • American = Amerikaanse / Amerikaans
  • Dutch = Nederlands
  • England = Engeland
  • English = Engelse / Engels
  • Morocco = Marokko
  • Moroccan = Marokkaans
  • the Netherlands = Nederland
  • Turkey = Turkije
  • Turkish = Turks
  • family = gezin
  • go = gaan
  • Have fun! = Veel plezier!
  • listen = luisteren
  • lots of / many = veel
  • talk about = praten over
  • teacher = docent / leraar / lerares
  • travel = reizen
  • trip = reis
  • world = wereld
  • bad = slecht
  • call = bellen
  • country = land
  • cycling = wielrennen / fietsen
  • day = dag
  • grandparents = grootouders
  • invite = uitnodigen
  • people = mensen
  • wait = wachten
  • when = wanneer
  • bird = vogel
  • children = kinderen
  • daughter = dochter
  • live = wonen
  • married = getrouwd
  • pet = huisdier
  • son = zoon
  • years = jaar
  • a bit = een beetje
  • have to = moeten
  • I see. = Ik snap het.
  • I'm not sure. = Ik weet het niet zeker.
  • That's right. = Dat klopt. / Dat is juist.
  • tired = moe