Wozzol

Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.

  • Engels Nederlands
  • abysmal = hopeloos / vreselijk
  • citizenship = staatsburgerschap
  • emblematic = symbolisch
  • imprint = indruk
  • intrinsic = wezenlijk / intrinsiek
  • obesity = zwaarlijvigheid
  • paradoxical = paradoxaal / tegenstrijdig
  • to plummet = scherp dalen
  • seismic shift = aardverschuiving (fig.) / aardverschuiving
  • springboard = springplank (lett. en fig.) / springplank
  • to affiliate with = zich aansluiten bij
  • to assess = beoordelen / inschatten
  • exploration = onderzoek
  • to come about = gebeuren
  • commodity = handelsartikel / handelsartikelen / artikel / artikelen
  • entrepreneur = ondernemer
  • to estrange = vervreemden
  • to exert = uitoefenen (invloed, macht) / uitoefenen
  • flashy = opvallend
  • to frolic = plezier maken
  • mainstream = voornaamste trend
  • to predate = antidateren
  • to reconcile = in overeenstemming brengen
  • to review = bespreken recenseren
  • to rip off = bestolen
  • vanity = verwaandheid / ijdelheid
  • venue = ontmoetingsplaats / trefpunt
  • adherent = aanhanger
  • congregation = groep mensen die tot een bepaalde kerk behoren
  • to convert = bekeren
  • enigmatic = raadselachtig
  • to immerse oneself in = zich onderdompelen in
  • to opt for = kiezen voor
  • overt = openlijk
  • parish = gemeente / parochie
  • perception = kijk
  • to preside over = de leiding hebben over / de leiding hebben
  • prevailing = gangbaar / heersend
  • to profess = openlijk verklaren
  • to be prone to = vatbaar voor
  • rampant = niet te stoppen
  • shrine = tempel
  • to survey = onderzoeken
  • to assimilate = opnemen
  • to cater for = zorgen voor
  • demographic = wat betreft bevolkingsopbouw / wat betreft de bevolkingsopbouw
  • to designate = aanwijzen
  • dismissal = iets als onbelangrijk beschouwen
  • to host = als gastheer optreden / als gastvrouw optreden
  • hypocrisy = schijnheiligheid
  • to implant = inhameren
  • to impose / to impose on somebody = iemand iets opleggen
  • multiple = divers / veelsoortig
  • segment = deel
  • span = korte periode / periode
  • deviant = afwijkend
  • to instill = langzaamaan inprenten
  • to outweigh = zwaarder wegen dan
  • substance abuse = drugsmisbruik / drugsgebruik
  • affiliation = verwantschap / band
  • assembly hall = vergaderzaal
  • high standing = zeer goede reputatie
  • to initiate = in gang zetten / starten
  • simulation = simulatie / nabootsing