Wozzol

Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.

  • Engels Nederlands
  • access = toegang
  • accuracy = nauwkeurigheid
  • adores = aanbidden
  • behavioural = gedrags
  • browse = bladeren
  • crop up = opduiken
  • detention = opsluiting
  • disdain = minachting
  • down-to-earth = nuchter
  • evade = ontwijken
  • findings = conclusies / uitkomsten
  • implement = uitvoeren
  • indifferent = onverschillig
  • indignant = verontwaardigd
  • issue = probleem
  • keen = enthousiast
  • modest = bescheiden
  • persecution = vervolging
  • prejudice = vooroordeel
  • ratings = kijkcijfers
  • reluctantly = met tegenzin
  • resentment = haat / wrok
  • scrutiny = nauwkeurig onderzoek
  • strained = gespannen
  • tendency / inclination = neiging
  • vain = ijdel
  • assess = beoordelen
  • committed to = toegewijd aan
  • conduct = uitvoeren / doen
  • conform to = zich aanpassen aan
  • design = ontwerpen
  • designer = ontwerper
  • discard = wegdoen / terzijde schuiven
  • elaborate on = uitweiden over
  • explore = onderzoeken / verkennen
  • fertilization = bevruchting
  • gather = verzamelen
  • genetically = genetisch
  • ignite = ontbranden
  • match = partner
  • muscles = spieren
  • pursue = proberen te bereiken / nastreven
  • siblings = broers en zussen / broers of zussen
  • stun = versteld doen staan
  • test tube = reageerbuis
  • the odds are = het is hoogst waarschijnlijk
  • tissue = weefsel
  • transfer = overbrengen
  • transplant = transplanteren
  • unreliable = onbetrouwbaar
  • verify = checken / vaststellen
  • yield = opleveren
  • accused = verdachte
  • base = vals / gemeen
  • clipping = stukje / fragment
  • complaint = klacht
  • controversy = onenigheid / verdeeldheid
  • deem = achten / beschouwen als
  • frequency = aantal binnen een bepaalde tijd
  • infamous = berucht
  • needless = onnodig
  • pitfall = valkuil
  • returns = opbrengsten
  • salesman = vertegenwoordiger
  • utter = uitbrengen
  • citizenship = staatsburgerschap / burgerschap
  • fuel = verergeren
  • grant = verlenen / toekennen
  • haven = schuilplaats
  • influx = toevloed / stijging
  • meltdown = ineenstorting
  • pitch = sportveld / veld
  • prime = voornaamste
  • property = onroerend goed
  • prospective = aanstaand / toekomstig
  • prosperous = rijk / welvarend
  • real estate agent = makelaar
  • replica = kopie
  • scathing = vernietigend / scherp
  • screen = uitzenden
  • speculator = speculant
  • takeover = overname
  • tax evasion = belastingontduiking
  • turmoil = verwarring / beroering
  • turnstile = draaihek
  • verge = rand (van iets wat gaat gebeuren) / rand
  • booming = snelgroeiend
  • commerce = zaken
  • curb = in toom houden / beperken
  • deficit = tekort
  • entrepreneur = zakenman / ondernemer
  • franchise = zaak (binnen een winkelketen) / zaak
  • impose = opleggen
  • incentive = prikkel / aansporing
  • jeopardise = in gevaar brengen
  • liquidate = sluiten / opheffen
  • menace = bedreiging
  • merger = fusie
  • pics = foto’s
  • revenue = opbrengst / winst (van een bedrijf) / winst
  • tempt = in verleiding brengen
  • wary of = op je hoede voor
  • arbitrary = willekeurig
  • beyond = verder dan
  • choking = verstikkend
  • comprehensive = veelomvattend / uitgebreid
  • cradle = bakermat / wieg
  • detect = bespeuren / ontdekken
  • exploit = uitbuiten
  • fade away = langzaam verdwijnen / vervangen
  • holler = hard roepen
  • impoverished = verarmd
  • intervention = tussenkomst (om erger te voorkomen) / tussenkomst
  • jam = volstoppen / volproppen
  • meanwhile = intussen
  • nurture = (iets helpen) ontwikkelen / ontwikkelen
  • obligatory = verplicht
  • outsource = uitbesteden
  • reside = wonen (formeel) / wonen
  • resort to = zijn toevlucht nemen tot (iets negatiefs) / zijn toevlucht nemen
  • surrogacy = draagmoederschap
  • traffic jam = file