Wozzol

Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.

  • Engels Nederlands
  • to serve = serveren
  • busy = druk
  • to hurry up = zich haasten
  • corner shop = buurtwinkel
  • apple juice = appelsap
  • to be thirsty = dorst hebben
  • customer = klant
  • to enjoy = genieten van
  • across = aan de overkant van
  • road = weg
  • post office = postkantoor
  • almost / nearly = bijna
  • neighbours = buren
  • to introduce = voorstellen
  • local = plaatselijk
  • close to = dicht bij
  • gym = fitnessruimte
  • see you / bye = tot ziens
  • to be in a rush = haast hebben
  • out of sight = verdwenen
  • large = groot
  • family = gezin
  • less = minder
  • to find out = ontdekken
  • to understand = begrijpen
  • jealous = jaloers
  • age gap = leeftijdsverschil
  • eldest = oudste
  • youngest = jongste
  • married = getrouwd
  • to move out = uit huis gaan
  • boring = saai
  • job = taak
  • the same = dezelfde, hetzelfde / dezelfde / hetzelfde
  • attention = aandacht
  • to agree = het eens zijn
  • downside = nadeel
  • to compare to = vergelijken met
  • to bug = dwars zitten
  • buzz = gezellige drukte
  • noise = lawaai
  • only child = enig kind
  • to raise money = geld bij elkaar krijgen
  • community centre = buurthuis
  • next = de volgende
  • to try = proberen
  • to knock = aankloppen
  • to finish = afmaken
  • shopping = winkelen
  • soap = zeep
  • mistake = fout
  • whose = wiens
  • small = klein
  • curtain = gordijn
  • traffic light = verkeerslicht
  • dangerous = gevaarlijk
  • still = nog steeds / toch
  • horse riding = paardrijden
  • muddy = modderig
  • field = weiland
  • brush = borstel
  • sponge = spons
  • until = tot
  • to decide = bepalen
  • twin brother = tweelingbroer
  • impressive = indrukwekkend
  • building = gebouw
  • dirty = vies
  • traffic = verkeer
  • neighbourhood = buurt
  • serious = ernstig
  • crime = criminaliteit
  • to lock = op slot doen
  • homeless = dakloos
  • violent = gewelddadig
  • lake = meer
  • library = bibliotheek
  • quiet = stil
  • weather = weer
  • suburb = voorstad
  • area = gebied
  • divorced = gescheiden
  • coast = kust
  • shed = schuurtje
  • swing = schommel
  • factory = fabriek
  • smell = stank
  • pollution = vervuiling
  • unfortunately = helaas
  • the more the merrier = hoe meer zielen, hoe meer vreugd
  • what it is like = hoe het is
  • the one with itchy feet = de reislustige
  • conflict = onenigheid