Wozzol

Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.

  • Engels Nederlands
  • gift-wrapped = ingepakt (in cadeaupapier) / ingepakt in cadeaupapier / ingepakt
  • lame = stom
  • to impress = indruk maken op
  • special = speciaal
  • selective = kritisch
  • mean = gemeen
  • suggestion = voorstel
  • sorted = geregeld
  • mind-blowing = fantastisch
  • out of this world = te gek
  • to mean = bedoelen
  • ride = ritje
  • hot-air balloon = heteluchtballon
  • a bomb = heel veel
  • height / altitude = hoogte
  • roller coaster = achtbaan
  • petrified = verlamd van angst
  • case = geval
  • vertigo = hoogtevrees
  • petition = handtekeningenactie
  • to give the go-ahead = toestemming geven
  • response = reactie
  • overwhelming = overweldigend
  • to express = uitdrukken
  • outrage = verontwaardiging
  • to threaten = dreigen
  • view = opvatting
  • to chat = kletsen
  • to torture = martelen
  • radiation = straling
  • to shield = afschermen
  • tube = koker
  • sufficient = voldoende
  • inconsiderate = onattent (geen rekening houdend met anderen) / onattent / onattent, geen rekening houdend met anderen
  • to fit = passen
  • fellow = mede
  • traveller = reiziger
  • joy = genot
  • unbearable = onverdraaglijk
  • to insist on = staan op
  • moron = idioot
  • to target = richten op
  • attack = aanval
  • to bar = afsluiten
  • to text = sms’en
  • to shut up = je mond houden
  • evidence = bewijs
  • to interfere with = verstoren
  • to camp = kamperen
  • not at all = helemaal niet
  • in fact = eigenlijk
  • enough = genoeg
  • to snore = snurken
  • to sneeze = niezen
  • hay fever = hooikoorts
  • obvious = duidelijk
  • to fix = klaarmaken
  • pasty = pasteitje
  • surprise = verrassing
  • chemist's = drogist
  • tablet = tablet
  • on and off = af en toe
  • plenty = veel
  • husband = echtgenoot
  • to drive round the bend = gek maken
  • to keep awake = wakker houden
  • campsite = camping
  • fork = vork
  • to position = plaatsen
  • to alleviate = verlichten
  • symptom = symptoom
  • to be pleased = blij zijn
  • wire = metaaldraad
  • aviation = luchtvaart
  • to deter = afschrikken
  • to graduate = een diploma halen
  • to manage = slagen in
  • to save = sparen
  • to reply = antwoorden
  • mechanic = monteur
  • landmark = mijlpaal
  • flight = vlucht
  • headline = krantenkop
  • to return = terugkeren
  • to revolve around = draaien om
  • fate = lot
  • conditions = omstandigheden
  • backyard = achtertuin
  • equal = gelijkwaardig
  • to depart = vertrekken
  • to burn = laten branden
  • dawn = dageraad
  • faint = zwak
  • to interrupt = onderbreken
  • lighthouse = vuurtoren
  • courage = moed
  • hazard = gevaar
  • to stand one's ground = standhouden
  • offshore = voor de kust
  • to draft = een kladje opstellen