Wozzol

Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.

  • Engels Nederlands
  • editor = redacteur
  • feature story = hoofdartikel
  • mayor = burgemeester
  • committee = commissie
  • property developer = projectontwikkelaar
  • to bore = vervelen
  • tear = traan
  • politician = politicus
  • to connect with = in verband brengen met
  • inspirational = inspirerend
  • to notify = op de hoogte stellen
  • tribute = eerbetoon
  • male = mannelijk
  • impersonator = imitator
  • access = toegang
  • to save someone from = iemand iets besparen
  • embarrassment = gênante situatie
  • to lead with = openen met
  • to relate to = interesse hebben voor
  • content / satisfied = tevreden
  • fast-paced = snel
  • to access = toegang hebben tot
  • instantaneous = onmiddellijk
  • lazy = lui
  • society = maatschappij
  • to value = waarderen
  • screen = scherm
  • concern = zorg
  • dependent = afhankelijk
  • to cope = zich redden
  • stylish = stijlvol
  • astonished = stomverbaasd
  • channel = kanaal
  • broadcaster = omroep
  • wide-ranging = uiteenlopend
  • ability = vaardigheid
  • disorder = afwijking
  • reclusive = teruggetrokken
  • self-confidence = zelfvertrouwen
  • among = onder
  • victim = slachtoffer
  • means / tool = middel
  • to interact = communiceren
  • to distance oneself = afstand nemen
  • to dry up = afdrogen
  • to fend for oneself = voor zichzelf zorgen
  • to hand in = inleveren
  • assignment = opdracht
  • to let rip = over de rooie gaan
  • to yell = gillen
  • for ages = een eeuwigheid
  • to develop = ontwikkelen
  • tons = heel veel
  • impressive = indrukwekkend
  • entire = heel
  • to press = drukken
  • message = bericht
  • convenient = handig
  • to log off = uitloggen
  • to sign in = inloggen
  • ancient = stokoud
  • it was supposed to = het was de bedoeling dat
  • to turn into = worden
  • disappointed = teleurgesteld
  • to let someone down = iemand laten zitten
  • forgetful = vergeetachtig
  • including = inclusief
  • comment = opmerking
  • illuminating = verhelderend
  • image = afbeelding
  • to overlook = over het hoofd zien
  • earnings = inkomsten
  • tool = (hulp)middel / hulpmiddel / middel, hulpmiddel
  • vivid = sterk
  • to track down = opsporen
  • to affect = beïnvloeden
  • to snap a picture = een foto maken
  • infant = jong kind
  • eventually = uiteindelijk
  • creepy = griezelig
  • to be a bit of a stretch = vergezocht zijn
  • appearance = verschijning
  • fee = vergoeding
  • the latter = het laatstgenoemde
  • aspiration = ambitie
  • royalty = aandeel in de opbrengst
  • sales = verkoop
  • demolition = sloop
  • to dive = duiken
  • encounter = ontmoeting
  • wealthy = rijk
  • weird = raar
  • old school = ouderwets
  • persona = imago
  • iconic = beeldend
  • gig = schnabbel
  • to lampoon = een parodie maken op