IT
EN
NL
FR
DE
ES
Imparare il vocabolario
Suggerimenti
Metodo di studio
Iniziare
Wozzol
Suggerimenti
Metodo di studio
Elenchi di vocaboli
Notizie
Imparare il vocabolario
Se desiderate imparare altri vocaboli in una lingua straniera, fatecelo sapere.
Contattateci
Elenco dei vocaboli
Elenchi di vocaboli
Engels
ThiemeMeulenhoff
Take it Easy
groep 7
Hoofdstuk 31 - Take it Easy, groep 7, Unit 2
Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.
Azioni
Lista aperta per imparare
Stampa l'elenco come
flashcards
Esportazione dell'elenco come file di testo
Engels
Nederlands
What would you like to have?
=
Wat wil je hebben?
I would like an orange juice, please.
=
Ik wil graag sinaasappelsap.
Yes, please.
=
Ja, graag.
No, thank you.
=
Nee, dank je wel.
to have breakfast
=
ontbijten
today
=
vandaag
yesterday
=
gisteren
Do you like tea?
=
Houd je van thee?
Does he/she like coffee? Yes, he/she does.
=
Houdt hij/zij van koffie? Ja.
Do we like the film? No, we don't.
=
Vinden wij de film leuk? Nee.
Did you like tennis yesterday? Yes, I did.
=
Vond jij tennis gisteren leuk? Ja.
Did he like the lesson? No, he didn't.
=
Vond hij de les leuk? Nee.
Did we like the film? No, we didn't.
=
Vonden wij de film leuk? Nee.
a cup of tea
=
een kop thee
a packet of crisps
=
een zakje chips
beef
=
rundvlees
bill
=
rekening
breakfast
=
ontbijt
cauliflower
=
bloemkool
cucumber
=
komkommer
dessert
=
nagerecht
dinner
=
avondeten
drinks
=
drankjes
food
=
voedsel
French fries
=
Franse frietjes
fried eggs
=
gebakken eieren
garlic sauce
=
knoflooksaus
lettuce
=
sla
lunch
=
lunch
to have lunch
=
lunchen
main course
=
hoofdgerecht
meal
=
maaltijd
meat ball
=
gehaktbal
menu
=
menu
napkin
=
servet
onion
=
ui
pineapple
=
ananas
pork chop
=
karbonade
potato
=
aardappel
restaurant
=
restaurant
salmon
=
zalm
salt and pepper
=
zout en peper
shrimp
=
garnaal
soup
=
soep
spinach
=
spinazie
starter
=
voorgerecht
steak
=
biefstuk
tablecloth
=
tafelkleed
tasty
=
lekker
to be hungry
=
honger hebben
to be thirsty
=
dorst hebben
tomato
=
tomaat
vegetables
=
groenten
waiter
=
ober
Can I help you?
=
Kan ik u helpen?
And what would you like to eat, madam?'
=
En wat wilt u eten, mevrouw?
Can I have the pizza?
=
Mag ik de pizza?
Do you like hamburgers?
=
Houd jij van hamburgers?
I always have a hamburger for dinner.
=
Ik eet altijd een hamburger als avondeten.
Would you like to have a hamburger? Yes, please. No, thank you.
=
Wilt u een hamburger? Ja, graag. Nee, bedankt.
Meat from a cow is called beef.
=
Vlees van een koe heet rundvlees.
A pink fish is salmon.
=
Een roze vis is zalm.
You ask for the bill.
=
Je vraagt om de rekening.
A shrimp is a fish.
=
Een garnaal is een vis.
A cauliflower is a vegetable.
=
Een bloemkool is een groente.
Which is the odd one out?
=
Welke hoort er niet bij?
lemonade
=
limonade
spicy
=
heet (pittig gekruid)
A green vegetable that makes you very strong is spinach.
=
Een groene groente die je heel sterk maakt, is spinazie.
The green vegetable that is often used in salads is lettuce.
=
De groene groente die vaak in salades wordt gebruikt, is sla.
A vegetable that makes you cry is an onion.
=
Een groente die je aan het huilen maakt, is een ui.