Wozzol

Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.

  • Frans Nederlands
  • la scène = het toneel
  • le comédien = de toneelspeler
  • le choriste = de koorzanger
  • l’exposition = de tentoonstelling
  • le tube = de hit
  • l’album = het album
  • applaudir = applaudisseren
  • le succès = het succes
  • jouer au billard américain = poolen
  • jouer aux fléchettes = darten
  • s’amuser = zich vermaken
  • se promener = wandelen
  • la foire / la fête foraine = de kermis
  • la glace = het ijsje
  • la boisson = de drank / het drankje
  • féminin = vrouwelijk
  • la danseuse = de danseres
  • devenir = worden
  • être mal vu = slecht aangeschreven staan
  • mauvais = slecht
  • l’influence = de invloed
  • les études = de studie
  • réussir = slagen
  • faire confiance à quelqu’un = iemand vertrouwen
  • la poupée = de pop
  • s’intéresser à = zich interesseren voor
  • le texte = de tekst
  • la vie = het leven
  • la chanson = het liedje
  • sortir = uitbrengen / naar buiten gaan / uitgaan
  • la tournée = de tournee
  • signifier = betekenen
  • bouger = bewegen
  • à l’heure = op tijd
  • être en train de = bezig zijn te
  • le titre = het nummer / de song
  • répéter = repeteren
  • composer = componeren
  • la parole = het woord
  • l’invitation = de uitnodiging
  • la terrasse = het terras
  • interpréter = vertolken
  • faire un carton = groot succes hebben
  • la catastrophe = de ramp
  • absolument = absoluut
  • nécessaire = nodig
  • rester = blijven
  • l’ambiance = de sfeer
  • le talent = het talent
  • remporter = behalen
  • un succès fou = een enorm succes
  • le patron = de baas
  • assister à = bijwonen
  • l’émission = de uitzending
  • de près = van dichtbij
  • détendu = ontspannen
  • cruel = wreed (m)
  • cruelle = wreed (v)
  • sentir = voelen / ruiken
  • la tension = de spanning
  • le vote = het stemmen
  • éliminer = uitschakelen
  • la larme = de traan
  • les yeux = de ogen
  • plein de = heel wat
  • la sonnerie = de beltoon
  • le rassemblement = de bijeenkomst
  • rencontrer = ontmoeten
  • signer = signeren
  • s’inscrire = zich inschrijven
  • partir = vertrekken
  • la campagne = het platteland
  • la galère = wat een ellende
  • la grande roue = het reuzenrad
  • le grand huit = de achtbaan
  • le vertige = de duizeligheid / de hoogtevrees
  • la barbe à papa = de suikerspin
  • la place = de plaats
  • le choeur = het koor
  • à tarif réduit = met korting
  • accompagner = meegaan met