Wozzol

Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.

  • Frans Nederlands
  • pourvu de = voorzien van
  • la provenance = de herkomst
  • la cheville = de enkel
  • encourager = aanmoedigen
  • le bracelet = de armband
  • attribuer = toewijzen / toekennen
  • les dommages = de schade
  • léger = licht
  • imprévu = onverwacht
  • le désagrément = de last / het ongemak
  • valable = geldig
  • retirer = uitdoen van kleding / uitdoen
  • l’abus = het misbruik
  • la date d’expiration = de vervaldatum
  • le passager = de passagier
  • le bagage à main = de handbagage
  • décoller = opstijgen
  • la carte d’embarquement = de boardingpass
  • le vol = de vlucht
  • atterrir = landen
  • témoigner de = getuigen van
  • la culture = de teelt
  • sauvage = wild
  • le liquide = het contant geld
  • le paysage = het landschap
  • l’itinéraire = de route
  • le permis de conduire = het rijbewijs
  • incontournable = onvermijdelijk
  • l’abolition = de afschaffing
  • l’esclavage = de slavernij
  • le décalage horaire = het tijdsverschil
  • le patrimoine = het erfgoed
  • le voilier = de zeilboot
  • agricole = agrarisch
  • se munir de = meenemen / bij zich hebben
  • le forfait = het arrangement
  • le cimetière = het kerkhof
  • l’altitude = de hoogte
  • le papillon = de vlinder
  • courant = gangbaar
  • l’Hexagone = Europees Frankrijk
  • subir = ondergaan
  • constituer = vormen
  • le périple = de rondreis
  • le dépaysement = de aangename verandering van gewoonten / de verandering van gewoonten
  • l’escale = de tussenlanding
  • en provenance de = afkomstig van / afkomstig uit
  • la frontière = de grens
  • à destination de = met bestemming van / met bestemming naar
  • de nos jours = tegenwoordig
  • large = breed
  • perpétuel = voortdurend / eeuwig
  • le gratte-ciel = de wolkenkrabber
  • à l’exception de = met uitzondering van
  • l’objet = het voorwerp
  • également = ook
  • à la fois = tegelijkertijd
  • de loin = verreweg
  • le fleuve = de grote rivier / de rivier
  • les affaires = de zaken
  • l’angle = de hoek
  • la métropole = de wereldstad
  • l’espace = de ruimte
  • du côté de = aan de kant van
  • l’amabilité = de vriendelijkheid
  • faire un tour = een uitstapje maken
  • la communauté = de gemeenschap
  • ancien = oud
  • attirant = aantrekkelijk
  • résumer = samenvatten
  • l’Antiquité = de Oudheid
  • se révéler = blijken
  • autour de = rondom
  • animé = druk / levendig
  • les curiosités = de bezienswaardigheden
  • urbain = stedelijk
  • l’embouteillage = de file
  • la citadin / la citadine = de stadsbewoner
  • la densité de population = de bevolkingsdichtheid
  • restreindre = beperken
  • le traité = het verdrag
  • marché = de markt
  • la polémique = de polemiek / de discussie
  • la dispute = de ruzie
  • interdire = verbieden
  • répandre = verspreiden
  • l’armes nucléaires = de kernwapens
  • la coopération = de samenwerking
  • principalement = voornamelijk
  • la création = uitvinden
  • valoriser = meer waarde toekennen aan
  • renforcer = versterken
  • s’attarder = te lang stilstaan bij
  • la paix = de vrede
  • l’ouverture d’esprit = ruimdenkendheid
  • la prolifération = de verspreiding
  • consentir = het eens zijn
  • voter = stemmen
  • la liberté = de vrijheid
  • l’élargissement = de uitbreiding
  • commun = gemeenschappelijk
  • l’investissement = de investering
  • unir = verenigen
  • le drapeau = de vlag
  • l’hymne = het volkslied
  • le Conseil européen = de Europese Raad
  • le citoyen = de burger
  • l’État membre = de lidstaat
  • les élections = de verkiezingen
  • louer = huren
  • revenir cher = duur uitkomen
  • nécessiter = vereisen
  • faire le tour = een rondreis maken
  • dans ce cas = in dat geval
  • se plaindre = klagen
  • le péage = de tol
  • l’essence = de benzine
  • le dépliant = de folder
  • la chambre d’hôtes = de bed and breakfast
  • rejoindre = komen bij / zich voegen bij
  • à moins que = tenzij
  • incroyable = ongelooflijk
  • confondre = door elkaar halen / verwarren
  • rural = plattelands / landelijk
  • quinze jours = twee weken
  • l’arrêt de bus = de bushalte
  • avoir l’intention de = van plan zijn om
  • une nuit de plus = nog een nacht
  • participer aux frais = bijdragen in de kosten
  • complet = vol
  • dans les plus brefs délais = zo spoedig mogelijk
  • empêcher = verhinderen
  • je suis désolé = het spijt me
  • ça ne marche pas = het doet het niet
  • faire une réclamation = een klacht indienen
  • résoudre = oplossen
  • être en panne = pech hebben
  • inadmissible = ontoelaatbaar
  • trouver une solution = een oplossing vinden