Wozzol

Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.

  • Engels Nederlands
  • How much is it? = Hoeveel is het?
  • It is three pounds. = Het is drie pond.
  • How much are they? = Hoeveel zijn ze?
  • They are ten pounds. = Ze zijn tien pond.
  • this pencil = dit potlood (dichtbij)
  • these pencils = deze potloden (dichtbij)
  • that skirt = die rok (verder weg)
  • those jeans = die spijkerbroek(en) (verder weg)
  • How much does it cost? It costs = Wat kost het? Het kost
  • How much do they cost? They cost = Wat kosten ze? Ze kosten
  • Can I return the article? = Kan ik het artikel terugbrengen?
  • Can I get a refund? = Kan ik het geld terugkrijgen?
  • When is the shop open? = Wanneer is de winkel open?
  • It is open from Monday till Saturday. = Hij is open van maandag tot zaterdag.
  • During summer we are also open on Sunday. = In de zomer zijn wij ook open op zondag.