Wozzol

Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.

  • Engels Nederlands
  • angry = boos
  • glasses = bril
  • to wear = dragen
  • short = klein
  • tall = lang
  • to seem = lijken
  • proud = trots
  • shy = verlegen
  • bored = verveeld
  • to feel = voelen
  • How are you? / How are you doing? = Hoe gaat het?
  • What's wrong? = Wat is er aan de hand?
  • Are you okay? = Gaat het?
  • How do you feel? = Hoe voel je je?
  • I don't feel so good. = Ik voel me niet zo goed.
  • I'm fine, thank you. = Het gaat prima, dank je.
  • I’m so sad. = Ik ben zo verdrietig.
  • I feel great! = Ik voel me geweldig!
  • I'm really happy! = Ik ben erg blij!
  • I’m a happy person. = Ik ben een vrolijk persoon.
  • I smile a lot. = Ik lach erg veel.
  • She’s got blonde, curly hair. = Ze heeft blond, krullend haar.
  • He’s tall and skinny. = Hij is lang en dun.
  • Mark always wears a funny T-shirt. = Mark heeft altijd een grappig T-shirt aan.
  • My teacher is really grumpy. = Mijn leraar is erg humeurig.